Zelf Lommels nieuws insturen? Dat kan via lommelsegazet@telenet.be

Vogelnestjes

Vogelnestjes

Vandaag maak ik vogelnestjes. Zeker niet met takjes, twijgjes, stro of gras om onze gevederde vrienden te voorzien van een kant-en-klare broedplaats. Nee, stel je voor. Tenzij het blinde vinken zijn, kunnen die vogels dat gerust zelf, ze kunnen alles met hun bek. Ikzelf ook, maar ik spring al genoeg van de hak op de tak. Heb ik eigenlijk wel gevederde vrienden? Ooit heb ik weleens een vriendin gevogeld, dat wel. Euhm, even denken, in mijn kindertijd was er Pino van Sesamstraat. Puur platonisch, hoor.

Tijdens mijn puberteit speelde ik nochtans vrij vaak met mijn vogel. Op een zomerse zondagochtend, net voor het écht leuk begon te worden, kwam er zomaar ineens een vogeltje (ik vermoed een mus) door het openstaande venster mijn slaapkamer binnengevlogen. Het beestje was helemaal in paniek en vloog van de ene muur tegen de andere. Voor ik besefte wat er precies gebeurde, verdubbelde mijn al verhoogde hartslag en verloor ik spontaan heel ander lichaamsvocht dan ik een half minuutje eerder in gedachten had. Op handen en knieën kroop ik mijn kamer uit en trok de deur achter me dicht. Een half minuutje later was de vogel weer gaan vliegen.

Een vogel die gaat vliegen … Als daar maar geen woordspeling van komt. Ja, dus. De stille duif had veel lef en vloog nogal roekoeloos.

Hoe dan ook, een paar jaar geleden hadden we een nest kauwen in onze schouw. Echt een plaag. Af en toe daalde er eentje af en die belandde dan ofwel in de haard van de woonkamer ofwel via een of andere buis in de kelder. In die tijd had ik altijd een paar dikke handschoenen en mijn fietshelm naast me liggen als ik televisie keek, voor het geval er eentje via de haard (die gelukkig niet open was, noch in gebruik) naar beneden viel. Als dat daadwerkelijk gebeurde, liepen vrouw en kinderen gillend naar buiten of naar een andere kamer, en raapte ik al mijn moed en handschoenen samen om het versufte beestje eruit te halen om het in de tuin weer vrij te laten. Het was telkens weer schrikken, maar achteraf gaf het een goed, bijna heldhaftig gevoel. Alsof ik moedig was geweest en een leven had gered.

Tot ik op een keer nietsvermoedend de kelder bezocht, hoogstwaarschijnlijk om een flesje bier te halen, en ik vanop een of ander rek waar oud speelgoed op stond, op amper twee meter afstand, bekeken en toegeroepen werd door de brutaalste, grootste, meest angstaanjagende en allerminst versufte kauw aller tijden. Het enige wat ik instinctief deed, met de nadruk op ‘stinc’, was een ongewild angstscheetje laten en terugdeinzen. Terugdeinzen zoals ik nog nooit teruggedeinsd had. Heel traag en behoedzaam, niet alleen omdat ik me net daarvoor een hoedje geschrokken had, maar vooral opdat ze nog even zou blijven zitten, ging ik heel voorzichtig stapje voor stapje achteruit om zo op het knopje van de garagepoort te duwen, zodat er een ontsnappingsroute was, zowel voor haar als voor mij. Door het geluid van de openschuivende deur vloog ze ineens weg. Niet naar buiten, zoals ik gehoopt had, maar rechtstreeks het voedselcompartiment van de kelder in.

Ik weet nog steeds niet hoe het precies kwam, misschien omdat ik mijn biervoorraad pas had aangevuld, maar dat maakte me zo boos dat ik haar achterna ging. Ik zag nog net hoe ze achter de fondueset en een paar oude kookpotten verdween. Van het rek waarop ze daarstraks nog zat te pronken, plukte ik een lang speelgoedgeweer. Ik liep naar haar schuilplaats en begon voorzichtig achter de kookpotten te peuteren. Eerst wat geschuifel, daarna een gekrijs dat ik het best als ijselijk kan omschrijven, ook omdat het me kippenvel bezorgde. En adrenaline. Totaal onverwacht sprong ze langs de andere kant van het rek, waarna ze omhoog wipte, in de richting van m’n kruis. Was dit een angstreactie van harentwege of had ze ’t op mijn kruis gemunt? Kruis of munt? Wat een rotbeest, dacht ik nog snel, ook al was er in principe heel weinig tijd om te denken, laat staan woordspelig te zijn.

Ik wist even totaal niet meer waar ik het had en ik gaf haar een flinke dreun met m’n geweer. Ze belandde een paar meter verderop, maar al snel stond ze weer op haar pootjes. Heel even plukte ze met haar snavel in haar zij, alsof ze haar gitzwarte veren wilde fatsoeneren. Daarna weer dat gekrijs, deze keer samen met een soort geblaas. Alsof ze wilde zeggen: ‘Oké, nu heb je me pas écht boos gemaakt, klootzak!’ Opnieuw wipte ze op om een tegenaanval uit te voeren en wederom gaf ik haar een mep. En nog een keer. Intussen waren we al in de buurt van de garagedeur. Met een laatste tikje, nu veel vriendelijker, duwde ik haar naar buiten. Verfomfaaid, gehavend, maar nog steeds strijdlustig bleef ze me aanstaren, zelfs terwijl de poort langzaam weer dicht schoof.

Wacht eens even, dacht ik bij mezelf toen de poort helemaal dicht was, volgens mij was dit een kraai. Al die exemplaren die via de haard naar beneden kwamen, waren kleiner, wat grijzer en ze hadden niet zo’n grote zwarte bek, of snavel. Pfiejoew.  Weer dat kippenvel! En wat voor een raar klikklakkend geluid haar ik nu ineens weer?

Het bleken mijn knieën te zijn. Ik voelde me alsof ik net tweehonderd kilometer gefietst of een marathon gelopen had, al heb ik beide nog nooit gedaan en zal er dat de eerste weken of maanden ook nog niet meteen in zitten.

Wat een nare herinnering. Kauwen, kraaien, duiven, vinken, mussen … Ik vind er maar niks aan. Bestaan er eigenlijk wel beminnelijke vogels? Pechvogels ja, die kunnen soms wel mijn sympathie opwekken.

Of koekoeken, al zijn die helemaal niet lief of aardig, tenzij eigenaardig. Reken me nu niet meteen tot de koekoeksclan of zo, maar ik vind ze wel interessant. Ze leggen hun ei in het nest van een andere vogelsoort en laten het door hen uitbroeden. Het koekoeksjong zelf komt vaak eerder uit het ei dan de andere jongen en duwt de eieren of kuikens van de gastouders doodleuk uit het nest om alle zorg en voedsel voor zichzelf te krijgen. Geniaal egoïstisch. En ze hebben hun eigen klok. Dat kunnen er ook niet veel zeggen.

Nee, is het alweer zo laat? Vogelnestjes dus, van die dikke gehaktballen met een hardgekookt eitje. Wat ik zelf ben? Daar ben ik nog niet uit. Zachtgekookt of uitgekookt? Zeker niet dat laatste, want ik praat veel te veel en heb nog een hoop te doen in m’n keukentje.

Danny VANDENBERK