Zelf Lommels nieuws insturen? Dat kan via lommelsegazet@telenet.be

Spot op Driekoningen

Spot op Driekoningen

Driekoningen, Driekoningen
Geef mij een nieuwe hoed
Mijn oude is versleten
Ons moeder mag het niet weten
Ons vader heeft het geld op de rooster geteld

Teruggekatapulteerd naar mijn jeugd, zo voel ik mij vandaag. Denk nu vooral niet dat ik vroeger op deze dag in al mijn onhandigheid een kartonnen kroon met glinsterende versierinkjes knutselde, een gat in een versleten laken knipte, er mijn kop doorstak, twee kompanen zocht, overal in de buurt ging aanbellen, bovenstaande tekst bibberend zingend te berde bracht en vervolgens met uitgestoken hand wachtte op een vergoeding, in de vorm van wat snoep of een centje. Oké, ik geef het toe, het is misschien een keer of twee gebeurd. Daarna begon ik me steeds meer vragen te stellen bij wat we zongen en werd ik sterker in het maken van kosten-batenanalyses.

In mijn herinneringen zie ik me wel nog langs de zijlijn staan, doch niet verkleed en al zeker niet in Siberische januari-toestanden. Veeleer in korte broek en in het zonnetje, toekijkend hoe FC Wijerken, met mijn vader als controlerende middenvelder in de rangen, partij gaf aan een ander team uit het straatvoetbal, want dat heette vroeger zo. Niet omdat er op straat gevoetbald werd maar omdat bijna elke straat of toch minstens elke buurt een eigen voetbalploeg had.

Telkens als mijn vader een slechte pass gaf, een duel verloor, net niet snel genoeg was om een bal te belopen of zich blesseerde, focuste ik op het derde zinnetje uit het driekoningenlied. Als hij toevallig in de buurt van de zijlijn liep of strompelde, zong ik hem de lichtjes aangepaste, Lommelse versie toe: ‘Ménnën ààwën is vërsleetën!’

Zo ging dat in die tijd. Er wordt voortdurend heen en weer gespot, met een lach en een knipoog weliswaar. Beschouw het in dit specifieke geval als leedvermaak ter compensatie van het kleedvermaak dat hij had toen ik daar begin januari stond te koukleumen in mijn uitgerafeld ‘koningskleed’ en na een avondje bibberzingen thuiskwam met negentien frank, vier lekstokken, een paar zuurtjes, een pak koekjes dat al bijna een half jaar over de vervaldatum was en een beginnende bronchitis.

Dat ‘versleten’ zijn van mijn vader was dus lichtelijk overdreven, want grofweg vier decennia later fietst en wandelt hij me nog altijd moeiteloos verloren en verkeert hij nog steeds in een blakende conditie.

In een balkende conditie verkeerde waarschijnlijk de ezel die zich samen met de os en een paar schapen een hoedje schrok (misschien dat we daarom een nieuwe hoed wilden?) toen Jozef en eigenlijk vooral Maria indertijd in hun stal kwamen bevallen van Jezus en hem achteraf doodleuk in hun voederbak legden. De ezel kon er kop noch ossenstaart aan krijgen, want Maria was eigenlijk nog maagd. Onbevlekt ontving ze daarna ook nog eens drie wijzen, die achteraf bekeken koningen bleken te zijn: Caspar, Balthasar en Melchior. Alhoewel, bleken … Meerdere bronnen bevestigen dat Melchior de enige bleke bleek. Caspar zou immers een Afrikaan van twintig geweest zijn en ook Balthasar was zwart. Dat is op zijn minst raar, omdat je op afbeeldingen bijna altijd twee blanke koningen ziet en maar één zwarte. Anderen zeggen dat Melchior een Aziaat van veertig was en Balthasar een Europeaan van zestig. Klopt niks van, lees ik meermaals. Balthasar was de enige zwarte en Melchior was zonder twijfel de oudste. Waarmee meteen werd aangetoond dat de nieuwsverslaggeving in die tijd al te wensen overliet, dat Gods zoon er voor alle culturen en leeftijden was en dat ik zelf waarschijnlijk niet helemaal woke ben, omdat ik zo’n punt maak van huidskleuren, terwijl die er in principe niet toe doen.

Als kind stelde ik me dus al vragen bij de tekst van het driekoningenlied. Geef mij een nieuwe hoed? Serieus? Als het vriest zou ik veel liever bedelen om een warme bivakmuts of een dikke trui, maar dan nog! Niemand, maar dan ook helemaal niemand heeft me ooit een hoed of een vergelijkbaar hoofddeksel aangeboden, terwijl er expliciet naar gevraagd werd ...

Waarom ons moeder niet op de hoogte gesteld mocht worden van het feit dat mijn hoed versleten zou zijn, dat ging mijn denkbeeldig petje ook te boven. Zij stond immers in voor de aanschaf van onze kleding, waarom haar dan uitsluiten?

En ons vader dan, die telde het geld op een rooster! Wie telt er nu in godsnaam geld op een rooster? Waarom niet gewoon op de tafel?

Ik heb het opgezocht. Het bewuste liedje is helemaal geen bedellied, maar een nogal bitter en wrang spotlied. Halverwege de achttiende eeuw werd het driekoningengebeuren verboden omdat het vechtpartijen uitlokte. Er werd immers gebedeld naar eten en geld, er was concurrentie en er waren zangers die zich te goed vermomden of zich zwart maakten (zoals Balthazar, Caspar of allebei), waardoor ze nagenoeg onherkenbaar werden en dat was tegen de zin van de autoriteiten.

Als reactie op dat verbod werd bovenstaande tekst gefabriceerd, waarin de draak werd gestoken met gerechtsdienaars, want die kregen, naar aloude traditie, met Driekoningen een nieuwe hoed. Er werd dus met modder gegooid naar politieagenten, terwijl de oorzaak van alle ellende het slijk der aarde was. Zoals steeds.

Het geld dat door de vader op de rooster werd geteld? Wat wordt daar dan mee bedoeld? Wel, in die tijd waren er heel wat mannelijke gezinshoofden die hun loonzakje bijna onmiddellijk voor een deel opsoupeerden aan drank, tabak of overbodige spullen. Een hoop zuurverdiende centen verdwenen op die manier door de spijlen van het rooster, vaak in het drankzuchtige keelgat van de vader, terwijl vrouw en kinderen thuis honger leden.

Wat schuilt er veel ellende in een schijnbaar onschuldig kinderlied … Gelukkig was mijn eigen vader wél goed in budgetbeheer. Als kind kregen we veel, maar lang niet alles wat we wilden, en dat is maar goed ook. Nooit kwamen we iets te kort. We waren gelukkig en blij. Achteraf bekeken waren we koningen. Koningen die nooit hoefden te bedelen.

Danny VANDENBERK