Potjes met dekseltjes

Mijn eerste potje was een lichtroze emmertje uit plastic met een deksel. Mijn moeder, ons ma, leerde me om er te gepasten tijde mijn drolletjes in te droppen of te gepisten tijde mijn plasjes. Achteraf, na een soort kinderlijke kwaliteitscontrole en het heractiveren van mijn sluitspier, sloot ik trots het niet altijd welriekende zootje netjes af.

‘Op elk potje past een dekseltje,’ vertelde ons ma vele jaren later. ‘Soms is het niet zo eenvoudig te vinden, dat dekseltje, maar ergens op de wereld loopt er iemand rond bij wie je je goed voelt en jezelf kan zijn. Iemand waar je de rest van je dagen mee wilt slijten. Iemand bij wie je een potje kan breken, fouten mag maken. Fouten die niet bestraft maar getolereerd zullen worden, tekortkomingen die je niet aangewreven doch met de mantel der liefde bedekt zullen worden. Je zal trouwen en je vrouw zal je kinderen baren. Ze zullen net zo nieuwsgierig zijn als jij. Je zal zelf wel leren op welk moment je ze wát moet vertellen. Doe dat maar niet te vlug, want ze worden sowieso al zo snel groot, dus kijk maar uit wat je zegt als ze in de buurt zijn. Kleine potjes hebben grote oren.’

Potjes … En herinneringen, aan zoveel mooie dingen.

Zoals de demonstraties bij ons thuis. Talrijk waren ze niet. Onder sociale druk van haar vriendinnen gaf ons ma er toch wel eens aan toe. Dan stond heel de woonkamer vol gebakjes, vlaai en koffie en kwam er zo’n vlot verkoopstertje met 1001 plastieken potjes en doosjes van Tupperware aanzeulen. Grote, kleine, dikke, dunne, ronde, vierkante, rechthoekige, in pastelkleuren of in felle tinten. Op elk potje paste effectief een dekseltje en volgens de Tuppertroela waren ze allemaal oerdegelijk en onverslijtbaar. Zoals de liefde. Echte liefde, zoals ons ma later zou zeggen. Volgens mij haalde ze daar haar inspiratie voor de zonet beschreven speech die mijn puberteitsjaren inluidde.

Van het andere geslacht, liefde, geluk, gekus en hormonale hitsigheden had ik nog geen kaas gegeten, ook al hadden we thuis na verloop van tijd wel een mooi assortiment van potjes om die probleemloos in te bewaren. Niet abnormaal op jonge leeftijd, zal je misschien denken, dat gebrek aan intieme interesse, maar mettertijd evolueerde ik naar het statuut van laatbloeier. En werden onze kasten te klein voor alle potjes.

Ach, ik kan het niet meer tegenhouden. Er zit een verhaal in mijn hoofd. Genoeg rond het potje gedraaid.

Ik was een jaar of zes-zeven. Ons ma was weer aan de beurt voor een demonstratie. Deze keer niet van Tupperware, maar van het Franse kledingmerk ‘3 Suisses’, door mij in die tijd uitgesproken als ‘De Drie Swiezen’.

Dat leek me zo saai dat ik nog liever ergens in het gras ging liggen om te kijken hoe het groeide. Gewoon wat buiten spelen kon natuurlijk ook. Bijna altijd was er wel iemand, of kwam er iemand. Op het weitje, zoals wij het noemden, een ietwat hobbelig grasveld dat o zo vaak diende als voetbalarena. Het duurde geen kwartier of ik had gezelschap. Een half uur later speelden we een potje voetbal, vijf tegen vijf. Zo ging dat toentertijd. Een tijd waarin buiten spelen een gunst was in plaats van een straf. Een tijd waarin smartphones, tablets en andere schermpjes utopisch waren. Bijna net zo ondenkbaar als de televisie aanzetten tijdens een demonstratie van Tupperware, of, en dat had ik meteen in de smiezen, tijdens die eerste demonstratie van De Drie Swiezen.

Op een bepaald moment had ik zo’n dorst dat ik bijna verplicht was om weer even naar huis te gaan en de drukte van de demonstratiedames op te zoeken. Ze kakelden en molenwiekten als kledingkippen die vochten voor de mooiste veren. Om uit het rumoer te blijven en vliegensvlug weer terug te kunnen keren naar het weitje, had ik het plan opgevat om thuis aan het dichtstbijzijnde waterkraantje te gaan hangen.

Nietsvermoedend, onschuldig en argeloos liep ik de badkamer in. Voor ik het besefte stond ik aan de grond genageld. Voetballen was nooit zo ver weg. Mijn mond stond plots bijna even ver open als de badkamerdeur. Ik zag roze, veel roze. ‘n Blote vrouw! Borsten! Poedelnaakt! Dat woord schoot me zomaar te binnen omdat ze in bepaalde lager gelegen regionen meer haargroei vertoonde dan ik had verwacht. Al had ik helemaal niets verwacht. Dit zeker niet! Ik dacht toen al te snel, te diep en veel te veel voor de twee à drie seconden dat we elkaar aankeken, of bekeken, want ik keek iets lager. Uiteindelijk greep ze naar een of ander bloemetjeskleed en bedekte er zich gedeeltelijk mee. Daarna duwde ze de deur keihard tegen mijn neus. Zo boos! Haar potje kookte blijkbaar over.

Ik spurtte zo snel ik kon terug naar het weitje. Verdorie, wat was dat allemaal! Ik kon toch ook niet weten dat de badkamer ineens paskamer was geworden! En wat was die vrouw ontzettend bloot! Ze droeg zelfs geen slipje!

‘Danny! Je loopt nogal! Alsof de duivel je op de hielen zit! Wat ben jij gaan drinken? Super benzine? Turbosap? Jenever? Je bent lijkbleek en wat nog vreemder is: je hebt een rode neus!’

Ik zei niks en voetbalde zoals ik nog nooit gevoetbald had. Urenlang. Alsof ik drie longen had. Die vrouw van daarstraks had er duidelijk twee, maar wel hele grote. In mijn uppie bleef ik nog een hele tijd zomaar wat in het rond trappen met de bal, nadat iedereen allang naar huis was, zowel mijn medevoetballers als alle genodigden van de demonstratie van De Drie Swiezen. Ik durfde die blote borstenvrouw die nu vermoedelijk weer kleren droeg nooit meer onder ogen te komen.

Waarom? Waarom in hemelsnaam heb ik dat nu allemaal opgerakeld? Nooit eerder heb ik erover gepraat. Ik was er gewoon niet klaar voor toen, of toch niet zo expliciet en van zo dichtbij. Na zoveel jaren zat het al heel ver weg. Verdrongen wegens te traumatisch of was het gewoon een potje dat ik onbewust gesloten hield? Verklaart het mijn laatbloeierschap? Nee, zo ver wil ik niet gaan. Voor jou, beste lezer, ging het potje alleszins weer even open. Nu gaat het dekseltje er weer op.

Danny VANDENBERK