Het mooie van morgen
Ik word weleens beticht van opschepperij. Vanavond zal dat niet anders zijn. Een half uurtje geleden heb ik, luidkeels zingend uit het oeuvre van André van Duin, twee grote bloemkolen afgekookt, waarna ik met behulp van boter, vloeiende bloem, melk, nootmuskaat, peper, zout en flink wat handenarbeid een witte saus heb bereid waarvan je spontaan ellebogen, duimen en vingers zou aflikken als je nogal een wilde eter bent en niet over bestek zou beschikken.
Eerlijk gezegd, denk ik dat ik van nature eerder een klager dan een opschepper ben. Zo zou ik wel uren kunnen jeremiëren en lamenteren over de pijn aan mijn waarschijnlijk ontstoken schouder, zeker na al dat geklop en geroer, al voel ik soms ook helemaal niks. Klagers hebben geen nood en pochers hebben geen brood. Zowel klagers als opscheppers kunnen te gepasten tijde een aardig stukje overdrijven, net zoals mijn overvolle kookpot. In deze erbarmelijke weersomstandigheden (buiten vooral, hier binnen is het 22° C) is het van levensbelang om de moed erin te houden. Geluk kan je puren uit niemendalletjes, door je tijd te nemen voor futiliteiten, zoals het oraal verwijderen van sausrestjes uit de klopper. Met mijn lenige tong lik ik behendig tussen de metalen lussen. Heerlijk! Zout, melk, peper, nootmuskaat … Ik proef elk ingrediënt apart en in combinatie met een ander. De bochtjes zorgen voor een aanzienlijke moeilijkheidsgraad, zodat elk morzeltje, elk blubberend brokje of slinks sliertje een minuscule gelukservaring teweegbrengt. Een overblijfsel van mijn jachtinstinct. Ja, dat moet het zijn.
Deze natuurmens voelt zich wat mistroostig en neerslachtig. Het ochtendgrijs en de aanhoudende regen spelen hun rol en de eenzaamheid eist zijn tol. Karakter zal ik kweken. Afzien. Lijden. Zoals ik, met mijn pijnen in mijn linkerschouder die ik verbijt als in een verbeten strijd. Leed dat ik dus weldra als voltooid verleden zal beschouwen.
Schabouwelijk, zo voel ik me. Een kostelijk woord in deze lamentabele toestand. Of deplorabel. Nog prachtiger. Triestheid heeft niet per se kleurloos of saai te zijn in taal of gevoel. Tristesse inspireert. En ze leert ons om meer te genieten, zelfs als de vanzelfsprekendheid ons onbewust gevoelloos maakt voor het mooie van een nieuwe morgen.
Ziezo, een paar sfeerlichtjes aan, een mok warme koffie en een muziekje op de achtergrond. Dat voelt al veel beter. Een mens staat ervan versteld hoe snel miserabel kan omslaan naar armzalig en beklagenswaardig, met de nadruk op zalig en waardig, want zo voel ik me ondertussen.
Ja, vanavond zal ik mijn geliefde gezin weer verwennen met gekookte patatjes, worst en een grote portie bloemkool in bechamelsaus. Ik zal weer overdrijven. Bij sommigen wat te veel opscheppen. Daar ben ik goed in. Zeker bij mijn vrouw. Ik wil haar verwennen, want gisteren maakte ze me dolgelukkig door onverwacht te opperen dat ze in de toekomst ergens in Spanje of Zuid-Frankrijk onroerend goed wil kopen om aldaar te overwinteren in minder deprimerende omstandigheden. Geen grote luxe, geen grote haciënda, maar een klein, bescheiden huisje. Volgens mij mocht het er zelfs wat bouwvallig, zeg maar ‘schabouwelijk’ bijliggen. Ontroerend goed gevonden, al zeg ik het op opscheppende wijze zelf, met de tristesse in mijn kielzog. Mijn vrouw zou ik trouwens overal volgen op deze planeet en ver daarbuiten, op voorwaarde dat die ‘overal’ warmer en droger is dan hier.
Ik hoop alleszins dat die toekomst niet te veraf ligt en dat ik ook in die plannen pas voor ik in de pannen plas door incontinentie ten gevolge van vergevorderde leeftijd en decennialange, ononderbroken keukenplicht.
Maar eerst genieten van het mooie van morgen.