Fons Hamblok: zo vrij als een vogel

Ik trek eropuit. Een doordeweeks praatje of een diepgaand gesprek, niet noodzakelijk een klassiek interview met vragen en antwoorden. Ik breng het verhaal op mijn manier. In dat opzicht zijn het meer dan ontmoetingen. Het zijn ‘ont-moetingen’ waarbij niks moet en alles mag. We moeten immers al zoveel. Levensverhalen of losse babbels, luchtig, filosofisch, humoristisch of zwaar ... alles kan zomaar.

Een mens moet vooruit kijken, niet te veel achteruit. Dat denk ik terwijl ik met open mond in mijn achteruitkijkspiegel kijk. Geen achterliggers te zien. Wel een grote spelonk op de plaats waar één van mijn voortanden zou moeten zitten. ‘t Is geen zicht. Zeker niet als ik lach, want in die spelonk zit de blinkende vijs waarop volgende week eindelijk de kroon van mijn implantaat wordt geschroefd. ‘Niet te veel lachen dan,’ grinnikte mijn kaakchirurg, ‘want deze week mag je je voorlopige prothese niet meer dragen.’ Het zal me niet beletten om te spelen met woorden. Niet te veel lachen? Ik vind het vreselijk ‘ambe-tand’, maar het zij zo.

Ik ben onderweg naar Lindelhoeven, waar ik Fons Hamblok (64) zal treffen voor een nieuwe ‘ont-moeting’. In de schaduw van het plaatselijke kerkje vind ik het moderne appartement van Fons en Brigitte. Net als ik voelt hij zich op en top Lommelaar, al woont hij al een tijdje niet meer binnen de Lommelse stadsgrenzen.

‘In 2018 zijn we naar hier verhuisd. We zochten een appartementje waar we in alle rust konden wonen, zonder al te veel randgeluiden en verkeer, en dat vonden we hier.’

Ook het interieur straalt rust uit en oogt sober, met bijna uitsluitend wit- en zwarttinten die stijlvol doorbroken worden door een paar kleurige kunstwerken, waaronder een prachtig werk van zijn vader Rik, een begenadigd kunstschilder. Fons noemt hem zelf een zachte, lieve, geduldige en verstandige man. Veel tijd om rond te kijken wordt me niet gegund. Fons, wiens gezicht altijd lijkt te lachen, ontvangt me met uitbundige hartelijkheid. Zonder enige verkenningsronde of opwarming vertelt hij honderduit in zijn typische vurige vertelstijl. Een bulderlach is nooit ver weg en het werkt aanstekelijk. Binnen de vijf minuten heb ik al evenveel keer hardop en allesbehalve binnensmonds meegegierd. Onzin ook natuurlijk, mijn voornemen van daarstraks om zo weinig mogelijk te lachen om mijn spelonk te verbergen. Een onmogelijke opdracht, zeker in de plezierige nabijheid van Fons, die de enige sappige anekdote na de andere opdist.

Een synoniem van opdissen is opscheppen. Dat doet deze Europese kampioen triatlon echter nooit. Integendeel, hij bulkt van bescheidenheid en zelfrelativering. Zonder ook maar één keer te ‘blazen’ (Lommels voor ‘opscheppen’) blaast hij me desondanks omver vanaf het moment dat ik binnenkom.

‘Trofeeën of bekers ga je hier niet vinden. Een mens moet vooruit kijken, niet achteruit.’

Hé, denk ik bij mezelf, dat heb ik daarstraks ook al tegen mezelf gezegd.

‘De beker die hier het langst heeft gestaan, stond tegen de deur om te verhinderen dat ze zou dichtwaaien, zo was hij toch nog van enig nut, haha!’

Onze ontmoeting liep enige vertraging op, omdat hij de voorbije maand in zijn dorpshuisje in Zuid-Frankrijk (nabij Perpignan en de Spaanse grens) vertoefde. Trots toont hij een paar foto’s van het knusse en gezellige vakantiestekje, waar hij naar eigen zeggen helemaal tot rust komt, fijn kan fietsen en lekker kan tafelen met Brigitte, die hij steevast ‘ons Brigitte’ noemt. Vertederend, zeker als hij vertelt hoe ons Brigitte vanaf zijn zeventiende zijn enige grote liefde was en altijd is gebleven, hoe ze hem onvoorwaardelijk steunde en hem alle kansen gaf, zonder zich te bemoeien met zijn sportcarrière. De liefdevolle manier waarop hij over ons Brigitte spreekt en de fierheid waarmee hij me foto’s van haar toont, verraden dat hij na al die jaren nog steeds verliefd is. Ik sta er niet van versteld. Ons Brigitte ziet er nog altijd fantastisch uit. Dochter Britt en kleinzoon Lucas, zijn grote oogappel, maken zijn geluk compleet.

‘Familie is belangrijk, Danny. Wist je trouwens dat wij ook familie zijn? Dat zit namelijk zo …’ Misschien een tikkeltje onbeleefd van mijnentwege, maar ik besluit Fons te onderbreken. Ik durf weleens ietsje te gretig te zijn in het etaleren van mijn kennis of in het aantonen dat ik wel degelijk research doe en me voorbereid. ‘Jouw moeder is de nicht van mijn vader,’ orakel ik brilsmurferig, ‘en het leuke is: jouw moeder en mijn grootmoeder hadden exact dezelfde naam: Anna Haesendonckx.’ Ik glim.

Fons knikt heftig, lacht en vertelt enthousiast verder. Zijn dochter Britt blijkt op een steenworp van mijn ouders te wonen. Een steenworpje zoals het er een van mij zou kunnen zijn, met mijn dunne ongespierde armpjes, want qua afstand is het ternauwernood honderd meter.

Ik besluit mijn eigen inbreng vanaf nu te beperken en vooral te luisteren. Als Fons vertelt, lijkt hij immers al minstens zeven levens geleefd te hebben. Hij is de postbode die profsporter werd en als triatleet grote successen behaalde, de bijna legendarische marktkramer die in de politiek ging en tussendoor zelfstandig vertegenwoordiger werd van Duracell-batterijen terwijl hij ondertussen zwemtrainer was, of beter gezegd inspirator van heel wat zwemmers.

‘In het leven moet je durven springen. Wie te veel wikt en weegt, vindt altijd wel een reden om iets niet te doen. En dan blijf je ter plaatse trappelen. Springen moet je doen, en als het tegenvalt, kom je vroeg of laat wel weer op je pootjes terecht. Toen ik postbode was, had ik veel tijd om te trainen, maar toen ik de kans kreeg om profatleet te worden, heb ik nauwelijks getwijfeld. Ik heb veel respect voor het beroep van postbode, het is zwaar en wordt onderschat. Toentertijd wist ik al meteen dat ik het niet heel mijn leven zou blijven doen. De minste job die ik ooit deed, ook al door de overvloed aan onnodige en kinderachtige reglementen. Nee, niks voor mij. Dus werd ik proftriatleet. ’s Morgens om zes uur sprong ik in het zwembad tot half acht, daarna hield ik me wat bezig met onze dochter, haar verzorgen en naar de crèche brengen, dat soort dingen. De rest van de dag was een afwisseling van fietsen (dikwijls vijf uur per dag) en/of lopen (meestal anderhalf uur) en naar de kine gaan. Ik was getalenteerd, maar toch moest ik er ook veel voor doen.’

Op drie jaar tijd werkte hij zich op tot een nationale topper en leverde tal van spannende duels met Didier Volckaert en Karel Blondeel. Fons zocht veel zelf uit, maar op medisch vlak ging hij voor lactaattesten te rade bij de befaamde Jan Olbrecht, die hem ‘een koerspaard’ noemde, maar ook ‘de grootste amateur bij de profs’.

In 1986 werd hij op de halve triatlon Benelux-kampioen en twee jaar later Belgisch kampioen, telkens in Yvoir (Namen), een loodzwaar parcours. In 1990 beleefde hij zijn absolute hoogtepunt: in Linz (Oostenrijk) werd hij Europees kampioen op de kwarttriatlon. Fons begon als 39e aan de afsluitende tien kilometer lopen en liet een heel sterk deelnemersveld met o.a. viervoudig wereldkampioen Lessing, Barel, Cordier en vele anderen achter zich. Tot op de dag van vandaag is Luc Van Lierde de enige Belg die hem kon opvolgen als Europees kampioen.

‘Winnen is wat telt. Bijna niemand onthoudt wie tweede of derde geworden is. Ik heb heel veel ereplaatsen behaald en werd weleens de Poulidor van de triatlon genoemd, zeker na een seizoen waarin ik negen keer als tweede eindigde. Het lopen was mijn specialiteit. Zwemmen in de natuur, in open wateren, was ook helemaal mijn ding. Daar kwam ik veel beter tot mijn recht dan in een zwembad, ook omdat ik me goed kon aanpassen aan de weersomstandigheden en mijn techniek daarop afstemde. Triatlon is keihard trainen. Om erboven uit te steken heb je ook talent nodig. Ik was een explosieve kerel, ideaal voor de kwart- en halve triatlon. Ik heb me gaandeweg veel meer toegespitst op het Franse circuit. De Franse wedstrijden waren financieel gunstiger en qua parcours lastiger. Ze lagen me beter. Op de fiets was ik een klimmertje, een lichtgewicht met mijn 65 kilogram. Op het vlakke verloor ik veel terrein. Door mijn overwinningen en vele ereplaatsen kreeg ik in Frankrijk heel veel respect. Meer dan in België. Ach, nooit sant in eigen land, zeker?’

Fons lokte tot 10.000 toeschouwers naar de grote wedstrijden, deels met ‘de mond’, want hij deed graag straffe uitspraken. ‘Ze zullen over mijn lijk moeten gaan’, zei hij dan bijvoorbeeld.

‘Ik deed het niet altijd even doordacht. Toch waakte ik er altijd over dat ik nooit persoonlijk werd. Ik ben goed opgevoed en heb altijd respect gehad voor mijn tegenstanders. Persoonlijke aanvallen waren uit den boze. Ik deed het altijd in het teken van de sport. Hoe kan ik triatlon populair maken, dat was de vraag die ik mezelf doorgaans stelde.’

Fons spreekt met veel passie over de triatlon, de harde trainingen, de spannende wedstrijden en het innovatieve van zijn sport. Greg Lemond, die net als Fons bij sponsor ADR zat en de Tour de France in 1989 won met acht seconden verschil dankzij een legendarische tijdritoverwinning tegen Laurent Fignon, is de triatleten eeuwig dankbaar, want het vernieuwende ossenkopstuur dat hij toen gebruikte en dat hij dankzij de triatleten had leren kennen, zorgde ervoor dat het secondenspel destijds in zijn voordeel uitviel.

Didier Volckaert, een van Fons’ grootste triatlonconcurrenten, werd zijn allerbeste vriend. De naar Limburg uitgeweken Menenaar werd 59 jaar en verloor in 2018 de strijd tegen kanker.

‘Met hem kon ik over alles praten. Waar veel atleten het alleen over de sport en triatlon in het bijzonder hadden, ging het bij ons vaak over van alles en nog wat, de dingen des levens. Ik heb altijd veel bredere interesses gehad, net als hij. We hebben samen veel beleefd en heel wat afgelachen, maar elkaar ook gesteund tijdens moeilijkere momenten, samen gefilosofeerd … Didier was mijn soulmate.’

Ik merk dat Fons het aanvankelijk wat moeilijk heeft als hij het over zijn vriend heeft, maar gaandeweg fleurt zijn gezicht weer op, dankzij de vele mooie herinneringen. Tijdens ons gesprek duikt de naam Didier Volckaert heel wat keren op. Het moet een hechte, warme en mooie vriendschap geweest zijn.

Na een korte, ingetogen stilte vraag ik of Fons het triatlon nu nog volgt. ‘Natuurlijk! Jammer genoeg focussen de Vlaamse media zich bijna uitsluitend op het voetbal en het wielrennen, terwijl er zoveel sporten zijn die meer aandacht verdienen. De triatlonsport volg ik via het internet. Ook het zwemmen, de atletiek en het wielrennen volg ik van nabij. Zondagwedstrijden kijk ik uitgesteld, want de zondag is voorbehouden voor mijn kleinzoon Lucas. Die gaat boven alles.’

Fons’ gezicht straalt. En dat blijft het doen, ook als ik de politiek ter sprake breng. Jarenlang zetelde hij als N-VA-mandataris in de Lommelse gemeenteraad en trok zich vooral dossiers aan die met sport en milieu te maken hadden. Fons was en is een man van de straat. Als marktkramer stond hij natuurlijk aan de bron en wist hij maar al te goed hoe je de mensen moet aanspreken en wat er leefde bij de ‘gewone burgers’. Samen met zijn drie jaar oudere broer Ludo stond hij bekend voor zijn vaak erg ludieke verkiezingscampagnes, die wel hun vruchten afwierpen. Af en toe ergerde hij zich aan de wat wereldvreemde, belerende, betuttelende en soms egoïstische houding van bepaalde politici.

‘Je moet de mensen niet in een keurslijf steken of als kleuters behandelen door ze 1001 regeltjes op te leggen. Geef ze hun vrijheden, uiteraard binnen een wettelijk kader, maar ik huiver van dat overgereglementeerde, van een overheid die alles controleert. Verder ben ik een teamspeler, in alles wat ik doe. Ruziemaken of dwarsliggen is niks voor mij. Een mening had ik uiteraard wel altijd en daar kwam ik dan ook resoluut voor uit. Mijn belevenissen in de politiek waren een fijne ervaring, maar die tijd is voorbij. Ik probeerde wel altijd wat humor in de politiek te brengen. Volgens mij is dat wel nodig, want het is sowieso toch een beetje een poppenkast. Politici zijn er om de mensen vooruit te helpen, vind ik, over de partijgrenzen heen. Een goed idee is een goed idee, maakt niet uit van wie het komt. Ik kijk er met plezier op terug, maar het is een afgesloten hoofdstuk. Ondertussen heb ik hier in Pelt al twee aanbiedingen om er opnieuw in te stappen geweigerd.’

Fons is van alle markten thuis, denk ik op woordspelerige wijze bij mezelf.  Uitspreken doe ik het niet. Hij wel.

‘Onze Ludo was al marktkramer en kende het reilen en zeilen, de zogezegde ‘truken van de foor’. In die tijd deden we demonstraties op de markt. Ik verkocht van alles, onder het motto ‘Fonske uit Lommel verkoopt gene rommel’. De markten en het verkopen waren helemaal mijn ding. Achteraf ben ik ook nog zelfstandig vertegenwoordiger geweest van Duracell-batterijen. Ik ben altijd een prater geweest, onze Ludo was en is meer een schrijver. (Broer Ludo schreef en zong o.a. het liedje ‘Lommel’, dat door de lezers van de Lommelse Gazet bekroond werd tot strafste Lommelse nummer ooit, n.v.d.r.) Het internet heeft de stiel van marktkramer natuurlijk een beetje kapotgemaakt. Ach, het was een mooie tijd.’

Zoals gebruikelijk probeer ik een en ander te noteren in mijn schetsboek. Ondertussen zorgt Fons op behendige en ambachtelijke wijze voor heerlijke koffie en chocoladewafels. Lekker en gezellig. Ik schrijf, drink en knabbel, toevallig drie van mijn favoriete bezigheden. Dat verloopt allemaal bijzonder vlot, ook al ben ik absoluut geen multitasker en mis ik een van mijn voortanden. Van Fons’ woorden mis ik weinig. Ik hang bij wijze van spreken aan zijn lippen, zeker wanneer hij vol gedrevenheid spreekt over zijn ervaringen als zwemtrainer.

‘Altijd graag gedaan, elke dag opnieuw. Eerst vier jaar in Leopoldsburg, daarna elf jaar in Lommel. Het plezier primeerde en toch durf ik te stellen dat er veel van mij geleerd werd. Ik was geen grommelaar. Als iets me niet zinde, nam ik de persoon apart en zei ik wat ik te zeggen had, op een respectvolle manier, gevolgd door een schouderklopje. Ik krijg nog regelmatig berichtjes van degenen aan wie ik les gaf. Daar geniet ik dan van. Toch een teken dat ik iets voor hen betekend heb. Kijk, talent is één zaak, doorzettingsvermogen en inzet een andere. Sommigen hebben het best ver geschopt. G-zwemmer Sam de Visser heb ik zo onder m’n hoede gehad, net als Lize Broekx, die na het zwemmen gelukkig voor het kajakken gekozen heeft. Maar mijn mooiste tijd als zwemtrainer, en misschien wel een beetje opvoeder, heb ik beleefd in zorgcentrum GielsBos (Gierle). Ik werkte er vijf jaar met zwemmers met een geestelijke en/of lichamelijke beperking. Ongetwijfeld de prachtigste job die ik ooit heb uitgeoefend. De relaties die ik er opbouwde, die dankbaarheid, die puurheid … Ik heb er veel ellende gezien en tegelijkertijd enorm veel menselijke warmte gevoeld. Dat alles heeft me aangegrepen en veel doen relativeren. Kijk, ik ben bijvoorbeeld heel trots op de Europese titel die ik behaalde, maar al die zwemmertjes die ik getraind heb, zeker in mijn laatste job, die zet ik boven mijn sportprestaties. Als ik mijn leven mocht herdoen en terug jong zou zijn, zou ik gaan studeren om mensen met een beperking te kunnen begeleiden. Toen ik stopte met coachen, zowel in Lommel als in Gierle, heb ik telkens een traantje weggepinkt. Eigenlijk ben ik veel emotioneler dan de meeste mensen denken. Ik schiet nogal rap vol, ook als ik een boek lees of een film bekijk.’

Fons mag dan wel al een jaar of zes in Lindelhoeven wonen, Lommel is zijn thuis.

‘Ik ben verknocht aan Lommel. Mijn sociaal leven speelt er zich af en mijn dochter woont er met haar gezin. Lommel heeft daarenboven zoveel troeven en prachtige natuur … Daar kan ik blijvend van genieten. Mij mag je gerust een levensgenieter noemen. Ik lees graag eens een boek, zeker als ik op vakantie ben, liefst Aspe of iets van Toni Coppers. En sporten natuurlijk! Ik fiets nog veel. Lopen is er niet meer bij, dat lukt niet meer met mijn achillespees. Verder ga ik ook nog heel graag een hapje eten met ons Brigitte en daar mag gerust een glaasje wijn bij. Zonder overdrijven natuurlijk. Ik ben op alcoholisch vlak één keer over de schreef gegaan, de slechte invloed van de politiek, haha! Toen ben ik bij wijze van spreken op handen en voeten naar huis gekropen. Dat zal me nooit meer overkomen!’

Naar het einde van onze ontmoeting toe wordt Fons met de glimlach filosofisch.

‘In december word ik 65. Aan alles komt een einde, ook aan het leven. Ik maak niet te veel plannen en zie wel wat op me afkomt. Ik hou absoluut niet van de Belgische winter en zijn korte dagen, dus zou ik wel graag blijven reizen. Ooit zou ik eens naar Canada willen, dat is ongeveer het enige concrete op mijn bucketlist. Maar ik ben heel tevreden met mijn leven. Ik zou het momenteel nog altijd een negen op tien geven. Ik ben gepensioneerd én gezond, daar ben ik al heel blij mee. Zoals iedereen zaag en zeur ik weleens, maar lang duurt dat nooit. Als ik zo eens terugkijk, is er eigenlijk maar één periode geweest waarin ik echt doodongelukkig was. Dat was tijdens mijn schooltijd. Ik was geen goede leerling. Dat kwam door de valse start die ik maakte. Zowel op mentaal als op motorisch en schrijftechnisch vlak was ik niet schoolrijp. Ik voelde me faalangstig en opgesloten. Als ik buiten een vogeltje zag, bleef ik het zolang mogelijk bekijken en dacht ik: ik wil die vogel zijn! Die vrijheid lijkt me heerlijk! Ik had ook enorm veel fantasie. Vaak beeldde ik me in dat ik Tarzan was, of Zorro. Dat waren mijn twee jeugdhelden. Fantasie en vrijheid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.’

Wijze woorden. De voorbije drie uur sprak en lachte ik met Fons, al luisterde ik vooral naar hem. Een gretige, explosieve en boeiende verteller. Voor mij als mens iemand waar ik veel van kan leren en als schrijver iemand wiens biografie ik met plezier zou neerpennen. Al zal ik dan letterlijk en figuurlijk een tandje moeten bijsteken. Merci, Fons!

Danny VANDENBERK